Middeleeuwen: riet, leien en kleipannen
In de middeleeuwen waren daken in Nederland meestal bedekt met riet of leisteen. Riet was goedkoop en volop beschikbaar, vooral in waterrijke gebieden. Leien werden ingevoerd uit onder andere Duitsland en de Ardennen, en waren populair bij kerken en rijke koopmanshuizen. Vanaf de 14e eeuw kwamen gebakken kleipannen op, vooral in steden zoals Delft, Gouda en Utrecht. Deze pannen waren brandveiliger dan riet en daardoor geliefd in dichtbebouwde stadscentra.
Gilden en tradities
Dakdekkers waren vaak georganiseerd in gilden. Deze gilden bepaalden wie het vak mocht uitoefenen, welke prijzen redelijk waren en zorgden voor kwaliteitsborging. In steden als Amsterdam en Leiden waren dakdekkersgilden zeer invloedrijk. Zo werd het voor huiseigenaren gegarandeerd dat een dak professioneel gelegd was en tientallen jaren mee zou gaan.
19e en 20e eeuw: industrialisatie en nieuwe materialen
Met de industriële revolutie kwamen nieuwe materialen op de markt. Bitumen werd vanaf de late 19e eeuw populair als dakbedekking voor platte daken. In de jaren vijftig en zestig werd bitumen hét standaardmateriaal voor bedrijfsgebouwen, scholen en flats. Dakdekkers leerden werken met branders en rollen dakleer. Tegelijkertijd bleven keramische dakpannen de norm voor woningen met hellende daken.
Hedendaagse tijd
Vandaag de dag combineert de dakdekker ambacht met innovatie. Moderne dakbedekkingen zoals EPDM (synthetisch rubber), PVC en groendaken zijn in opkomst. Daarnaast wordt de dakdekker steeds vaker ingeschakeld voor het plaatsen van dakisolatie en zonnepanelen. Het vak is daarmee breder en complexer geworden dan ooit tevoren.